Arnemuiden en haar visserij

Arnemuiden is al heel lang een vissersstadje. Nu ligt de vloot in Vlissingen, maar rond 1870 waren er zowel kust- als zeevissers. De zeevissers maakten gebruik van de zeewaardiger botters en zeilsloepen. Deze schepen waren groter en duurder dan de hoogaars en ze bleven langer op zee. De kustvisserij was dagvisserij: ’s nachts uitvaren en ’s middags afmeren in de haven van Arnemuiden. De daarbij gebruikte hoogaars was ook goedkoper. Rond 1870 telde Arnemuiden 1675 ingezetenen, tweederde daarvan was afhankelijk van inkomsten uit de visserij. Het andere deel bestond uit landarbeidersgezinnen. Deze waren in dienst bij een boer of bewerkten een stukje grond dat hun eigendom was.

De kustvissers visten hoofdzakelijk op garnalen, maar ook bot, schol en sardijn kwamen in de netten voor. ’s Winters kon soms niet gevaren worden en de mannen hielden zich dan bezig met het repareren of boeten van netten. In heel Nederland werd dit door vrouwen gedaan, de mannen van Arnemuiden waren de enige die dit werk deden. Ook werden dan de zeilen ‘gebolust’ (met olie de zeilen beschermen tegen zeewater).

De schipper had een busje waarin de vissers wekelijks wat geld deden. Was de nood hoog, dan werd het geleegd en verdeeld. Het was de bedoeling dit met kerst of nieuwjaar te doen, maar meestal waren de verdiensten zo laag dat er eerder uitgekeerd moest worden.

Het leven van de Arnemuidse vissers veranderde ingrijpend toen in 1872 het Sloe werd afgedamd. Arnemuiden verloor haar verbinding met de zee en ook het later gegraven Arnekanaal gaf geen verbetering. De afstanden naar de Ooster- en Westerschelde waren te groot om de dagvisserij te kunnen uitoefenen. Vlissingen, Veere, Kamperland en Colijnsplaat werden uitwijkhavens. Het was een armzalig bestaan. De Arnemuidse vissersvloot beschikte in 1872 over 38 garnaalhoogaarzen.

Arnemuidse Hoogaars
Het overgrote deel van de scheepjes was zwaar belast met een hypotheek, de schippers zaten compleet aan de grond bij de kruidenier en de bakker. Een bekende geldschieter was bakker De Wolf in de Vlissingse Gravestraat. De werfbaas had meestal ook nogal wat tegoed van hen. Het woordje ARM op de schuitjes gaf letterlijk de omstandigheden aan waaronder de vissers leefden. De uitgeweken vissers in Vlissingen hadden het wat beter dan diegenen die in Arnemuiden bleven, er was flinke afzet voor hun vangsten en ook de sociale voorzieningen waren beter dan die in Arnemuiden.

Hun schuitjes kregen VLI als registratie, maar de vissers bleven toch Arnemuidenaars. De vissers die nog steeds hun domicilie in Arnemuiden hadden, waren een hele week van huis, overdag visten zij, ’s nachts sliepen zij aan boord. Op vrijdagavond keerden de vissers met de hoogaars via het Kanaal door Walcheren of met de tram en te voet terug naar Arnemuiden om op zondag naar de kerk te gaan.

Na middernacht van zondag op maandag keerden ze terug naar de schepen. Het exacte tijdstip lag aan het tij. De schuitjes gingen met eb naar buiten. Konden diegenen die moesten lopen wat later vertrekken, dan ging men te voet naar Middelburg en met de stoomtram werd de reis dan voortgezet.

De garnalenvisser had het niet gemakkelijk. Weer en wind speelden met de houten scheepjes. Twaalf uur achter elkaar waren de vissers bezig: uitvaren, netten uitgooien, de volle binnenhalen, de bijvangst scheiden van de garnalen, de gevangen garnalen spoelen met zeewater, koken en dan terugvaren naar de wal om de vangst aan de man te brengen. De schipper zat aan de helmstok van de schuit en hij deed niet mee bij de vangst. Hij had meestal drie mannen en een jongen in dienst, over het algemeen was dat familie.

Vroeger was Arnemuiden een vissersstadje. De enkele schepen die er nu nog zijn, liggen in Vlissingen, omdat Arnemuiden niet meer aan open water ligt, maar de maritieme sfeer kunt u overal proeven. In het museum is een grote collectie aan maritieme objecten en natuurlijk veel informatie over de Historische Werf Meerman. De werf is ook te bezoeken, maar veel documentatie is te zien in het museum.